Dit essay stond op 11 maart 2023 in FD Persoonlijk en werd op 19 maart 2023 getipt in de Havermelkelite.
Hoe je als ‘streefklasser’ klem zit in de almaar duurder wordende stad. Journalist Jessica Kuitenbrouwer (29) wil niets liever dan een fatsoenlijk volwassen leven opbouwen in de grote stad, maar gaat dat eigenlijk wel met haar middeninkomen?
Zo, dus dit is wat wij met veel pijn en moeite waarschijnlijk nog steeds niet kunnen kopen, dacht ik terwijl ik het bruine tegelwerk van de badkamer op stapte. Het licht in de hal flikkerde. Vanuit het slaapkamerraam zag ik de volgende kandidaten al aankomen op hun VanMoofs. Ruim een kwartier te vroeg — strategie waarschijnlijk. Onnodig, want ik zag aan hun kleding dat hun bod in ieder geval hoger zou zijn dan het onze.
Beneden was de makelaar, ongeïnteresseerd tegen het aanrecht hangend, het internet aan het afscrollen. Ik veinsde een glimlach naar hem terwijl ik een brochure van de keukentafel nam en wenste het VanMoof-stel veel plezier. Buiten boog ik me zuchtend over mijn verroeste Personal Bike. Koude wind sloeg me om de oren.
Ik was op zoek gegaan naar een huis met ‘iets meer ruimte’ en had onze scope dus verbreed naar de periferie van de stad, iets wat ik aanvankelijk zeker niet van plan was geweest. Ik had wel drie kwartier gefietst, van onze huurflat in het centrum naar deze piepkleine gezinswoning met nicotineaanslag op het plafond en hoogstwaarschijnlijk een elektraprobleem, en het vooruitzicht van de terugweg, die ik tegen de wind in zou moeten afleggen (zonder trapondersteuning, ja), maakte me zó verdrietig dat ik op dat moment besloot om onze zoektocht naar een koophuis te staken. ‘IK KAP ERMEE! Dan maar voor altijd huren, voor altijd die schimmelbadkamer. Ik kan dit niet meer’, appte ik naar mijn vriend.
Concessies
Niet alleen leken de koophuizen die mijn vriend en ik hadden bekeken geenszins op het ‘droomhuis’ waar ik mijn hele leven al over fantaseerde en boden ze überhaupt geen mogelijkheid er een gezin te stichten op de manier die ik voor me zag (want waar laat je dan de baby? Op het Franse balkon?), maar ook herinnerde iedere bezichtiging me weer aan het feit dat we, zolang mijn vriend en ik niet serieus meer geld gaan verdienen, eigenlijk kansloos zijn in het wereldje waarin wij ons begeven.
We mogen namelijk wel hoogopgeleide en binnen onze sector succesvolle professionals zijn, we maken ook deel uit van de ‘streefklasse’: de groep twintigers en dertigers die absoluut niet arm is, meestal zelfs bovenmodaal verdient, maar ook niet écht rijk is en dus maar moeilijk voet aan de grond krijgt op de huizenmarkt, en bovendien verdomd hard moet werken en flinke concessies moet doen om in de steeds duurder wordende Randstad te kunnen blijven wonen.
De afgelopen tien jaar is de gemiddelde prijs van een vrijesectorhuurwoning per vierkante meter in Amsterdam, de stad waar ik woon, gestegen van 18,55 euro per maand naar 25,75 euro per maand, blijkt uit cijfers van woningplatform Pararius. Dat is een stijging van 39 procent. Om over de prijs van koophuizen nog maar te zwijgen. Bovendien zijn andere typische stadsuitgaven als theaterbezoeken, concertkaartjes en avonden in de horeca ook flink in prijs gestegen.
Relatief rijk
Dat is niet zo gek, als we in ogenschouw nemen hoeveel relatief rijke mensen er in de stad bij zijn gekomen. Begin 2020 was 4,4 procent van de Amsterdamse huishoudens miljonair (een ruime verdubbeling ten opzichte van vijf jaar eerder), en zo’n 35 procent van de bevolking van de stad bestond uit hoge inkomens. Daartoe rekent het CBS mensen die 60.036 euro of meer per jaar verdienen.
De stad is zich gaan vormen naar mensen met meer geld, met als gevolg dat het middensegment in de stad langzaam aan het verdwijnen is — de bevolking van onze hoofdstad bestond in 2020 nog maar voor 18 procent uit mensen met een middeninkomen. Wat overblijft, zijn ‘de rijken’, jonge professionals met een Zuidassalaris en/of aangeboren vermogen en oudere generaties die in tonnen overwaarde wonen, en ‘de armen’, mensen die in aanmerking komen voor een sociale huurwoning en met behulp van de nodige gemeenteregelingen nog net (of net niet) het hoofd boven water kunnen houden.
Mensen zoals ik, journalisten, maar ook leraren, verpleegkundigen en andere typische middeninkomens, vallen steeds dieper tussen de wal en het schip in de stad, maar blijven wel de wens koesteren om ‘aan de juiste kant’ van ‘de kloof’ te eindigen, oftewel binnen de ring A10. Een fatsoenlijke huurwoning, zeker een enigszins betaalbare, is een hot ticket, want wie er een weet te bemachtigen heeft het gered en mag blijven — en een leven in de stad heeft veel voordelen. Als dat niet lukt, is de enige andere optie proberen je uit dat middensegment te worstelen, het Amsterdam van ‘de rijken’ in, in de hoop een huis te kunnen kopen waarin je daadwerkelijk wilt wonen, zodat je in de vastgoedlift kunt en niet meer afhankelijk bent van de grillen van de huurmarkt.
Om die reden besloot ik zo’n drie jaar geleden mijn werkzaamheden anders in te gaan richten. Ik had een brief ontvangen van de verhuurder van mijn krakkemikkige flat in de rosse buurt, waarin — alweer — een huurverhoging werd aangekondigd, en ik stond voor de keuze: meer geld gaan genereren of bakzeil halen en verhuizen naar de provincie, iets wat ik, zeker op dat moment in mijn leven, absoluut niet wilde omdat zowel mijn sociale leven als bijna mijn hele zakelijke netwerk in Amsterdam is.
Dus ging ik bijklussen. Algauw werkte ik me drie slagen in de rondte als ghostwriter, copywriter en reclamecreative, en met succes. Ik ging meer verdienen, significant meer. Maar doordat ik ook zulke lange dagen maakte, ging dat geld al snel niet alleen meer naar de huur en mijn stijgende gebruikelijke lasten, maar ook naar leuke extraatjes als sportlessen bij boetiekgyms, bezoekjes aan hippe restaurants, dure blazers uit chique winkels en dingen die het leven net iets makkelijker maken, zoals een schoonmaakster en taxiritjes. En werd het vooral uitgegeven op een heleboel pfff-ik-heb-het-even-niet-meer-in-memomenten, zoals aan bezorgmaaltijden en avondjes in de oesterbar omdat ik vond dat ik een traktatie had verdiend. Ik mocht dan nog steeds niet rijk zijn, maar ik werkte hard om in de stad te kunnen wonen, dus mocht ik toch ook best een typisch stadsleven leiden? Hoe moest ik trouwens anders die tachtigurige werkweken volhouden?
Daarom worden stedelingen zoals ik niet voor niets de streefklasse genoemd. In plaats van op een houtje bijten totdat we wel die twee ton bij elkaar hebben gespaard, waarmee een koophuis haalbaar wordt (wat met ons inkomen en onze hoge lasten een eeuwigheid zal duren), emuleren we liever het leven van degenen die wél vermogen hebben, in de hoop dat fake it till you make it ook geldt voor de portemonnee.
Bovendien liggen dus die ‘burn-outaankopen’ zoals bezorgmaaltijden op de loer, zo signaleerde ook Jonas Kooyman vorig jaar in NRC. De streefklasse geeft klauwen met geld uit aan kleine gemakken of momenten van beloning, of zelfs troost, die je op de been zouden houden zodat je kunt blijven doorrennen in dat hamsterwiel van de welvarende stad. En hoewel mijn uitgaven lang niet zo exorbitant zijn geworden als de negenhonderd euro aan bezorgmaaltijden per maand die Kooyman beschrijft in dat artikel, bleek ook ik dus zeker niet immuun voor de verleiding van het inkopen van een beetje gemak na een pittige werkweek.
Laten we wel wezen: wie is dat wel? Vrijwel niemand, en dat maakt de streefklasse eigenlijk een soort economische draaideur, een waterrad waar geld doorheen stroomt om het draaiende te houden maar waar het weinig aan blijft plakken.
Laatbloeier
We werken hard voor een inkomen dat ons in staat stelt net leuk mee te doen in het kosmopolitische leven, en dat inkomen stijgt ieder jaar ook wel een beetje, maar niet zo snel als dat de stad duurder wordt. We houden ons wel staande, maar zeker niet zonder bloed, zweet en tranen (en stress) en dus betalen we flink om maar te blijven functioneren, want anders verliezen we de race; zo voelt het tenminste. Het is een cyclus van work hard, play hard, stay poor (nou ja, poor-ish dan hè, want van echte armoede is hier geen sprake) met weinig zicht op verandering.
Voor stedelingen zoals wij zijn er daarom op dit moment eigenlijk maar twee mogelijkheden: uitstappen, de stad verlaten en kiezen voor meer rust en vrije tijd, of blijven fantaseren over dat droomhuis en droomleven in de stad en toch nog even volhouden, in de hoop op beter — hoe onrealistisch dat ook mag zijn in het huidige economische klimaat. Persoonlijk neig ik naar dat laatste, zeker nu de huizenprijzen dalen. Dat geeft de burger toch wel enige moed. Wie weet ben ik gewoon een economische laatbloeier; laten we het hopen. In 2025 zou de nieuwe dip komen, toch? Dat houd ik vast nog wel vol.